Hoofdstuk 51 - Algemene bepalingen

510 - Algemeen

Zie ook 8.510.100 en 8.510.200.

510.1 (toelichting)

Bij de keuze en de installatie van elektrisch materieel moet rekening zijn gehouden met:

  1. de beschermingsmaatregelen;
  2. de eisen voor de goede werking bij gebruik overeenkomstig de bestemmingen;
  3. de uitwendige invloeden en
  4. invloed op de omgeving.

511 - Geldige normen

511.1 (toelichting)

Elektrisch materieel moet voldoen aan de bepalingen van de desbetreffende internationale normen.
Zie ook bepaling 8.511.1.

511.2

Wanneer er geen normen van toepassing zijn moet in een speciale afspraak tussen de opdrachtgever en de installateur de keuze van het elektrisch materieel worden vastgelegd.

512 - Bestemming en uitwendige invloeden

512.1 - Gebruik overeenkomstig de bestemming

512.1.1 - Spanning (toelichting)

Elektrisch materieel moet geschikt zijn voor de nominale spanning waarvoor de installatie is aangelegd.

In IT-stelsels met nul moet het elektrisch materieel dat tussen fase en nul is aangesloten zijn geïsoleerd voor de spanning tussen de fasen.

512.1.2 - Stroom

Elektrisch materieel moet geschikt zijn:

  1. bij normaal bedrijf voor de ontwerpstroom en
  2. onder bijzondere omstandigheden voor de overstroom gedurende de aanspreektijd van de beveiligingstoestellen.

512.1.3 - Frequentie

Elektrisch materieel moet geschikt zijn voor de frequentie van het stroomstelsel.

512.1.4 - Vermogen

Elektrisch materieel moet geschikt zijn voor de bedrijfsomstandigheden waarbij rekening moet zijn gehouden met de belastingsfactor en de inschakelduur.

512.1.5 - Onderlinge beïnvloeding van elektrisch materieel

Elektrisch materieel moet zo zijn gekozen en geïnstalleerd dat het de goede werking van ander elektrisch materieel en de stroomvoorziening bij normaal bedrijf, inclusief schakelen, niet nadelig beïnvloedt.

512.2 - Uitwendige invloeden (toelichting)

512.2.1 (toelichting)

Elektrisch materieel moet zijn gekozen en geïnstalleerd overeenkomstig bijlage CA32.

512.2.2 (toelichting)

Indien elektrisch materieel niet kan worden gekozen overeenkomstig het bepaalde in 512.2.1 moeten tijdens het installeren doeltreffende aanvullende maatregelen zijn genomen.

512.2.3

Elektrisch materieel moet zo zijn gekozen dat rekening is gehouden met alle uitwendige invloeden die kunnen optreden.

512.2.4 (toelichting)

De uitwendige invloeden waaronder elektrisch materieel wordt gebruikt mogen niet ongunstiger zijn dan de uitwendige invloed op grond waarvan de beschermingsgraad is vastgesteld.

513 - Toegankelijkheid

513.1 - Algemeen (toelichting)

Elektrisch materieel moet zo zijn opgesteld en aangelegd dat aansluitingen goed bereikbaar zijn en bediening, inspectie en onderhoud gemakkelijk en veilig kunnen worden uitgevoerd.

De toegankelijkheid mag niet teniet worden gedaan door het aanbrengen van elektrisch materieel in omhulsels of compartimenten.

514 - Aanduiding

514.1 - Algemeen (toelichting)

De functie van schakel- en bedieningstoestellen moet duidelijk zijn; indien nodig door het aanbrengen van opschriften, symbolen of andere geschikte aanduidingen.

Bij schakel- en bedieningstoestellen waarbij gevaar kan ontstaan doordat de schakelstand niet waarneembaar is voor het bedienend personeel moet een waarneembare standaanduiding zijn aangebracht.
Zie ook 8.514.1.

514.2 - Leidingen

Leidingen moeten zo zijn aangelegd of aangeduid dat bij elk aansluitpunt identificatie mogelijk is.
Zie ook 8.514.2.

514.3 - Aanduiding van nul- en beschermingsleidingen

Zie ook 8.514.3.

514.3.1 (toelichting)

De kleur van een apart uitgevoerde nul- of beschermingsleiding moet voldoen aan NEN 2446.

514.3.2 (toelichting)

De einden van groen-gele draden of aders, die als PEN-leiding dienst doen, moeten zijn voorzien van een blauw merkteken.

514.4 - Beveiligingstoestellen

Beveiligingstoestellen moeten zo zijn gegroepeerd en gemerkt dat:

  1. het duidelijk is welke stroomketens zij beveiligen en
  2. de desbetreffende stroomketens gemakkelijk herkenbaar zijn.

Zie ook 8.514.4.

514.5 - Schema's en tekeningen

Zie ook 8.514.5.

514.5.1 (toelichting)

Van installaties, waarin meer dan één schakel- en verdeelinrichting voorkomt, moeten een duidelijk en zoveel mogelijk bijgewerkt grondschema van de hoofdstroomverdeling en een installatieschema aanwezig zijn.
Voor eenvoudige installaties kan worden volstaan met alleen een grondschema.

514.5.2 (toelichting)

Symbolen in schema's en installatietekeningen moeten in overeenstemming zijn met NEN 5152.

515 - Voorkomen van wederzijdse schadelijke beïnvloeding

515.1

Elektrisch materieel moet zo zijn gekozen en aangebracht dat elektrische en niet-elektrische installaties elkaar niet schadelijk beïnvloeden.

Materieel zonder achterplaat mag niet direct zijn gemonteerd op een oppervlak van het gebouw, tenzij is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. spanningsoverslag naar het oppervlak van het gebouw kan niet optreden en
  2. verspreiding van brand tussen het elektrisch materieel en een brandbaar oppervlak van het gebouw kan niet optreden.

Wanneer het oppervlak van het gebouw:

  1. niet van metaal en niet-brandbaar is hoeven geen aanvullende maatregelen te worden getroffen,
  2. wanneer het oppervlak wel van metaal is moet dit zijn verbonden met de beschermingsleiding of de vereffeningsleiding van de installatie, zoals is aangegeven in en 547.1.2 of
  3. wanneer het oppervlak brandbaar is moet het materieel hiervan zijn afgescheiden door een geschikte laag isolerend materiaal met een code voor de brandbaarheid FH1 volgens NEN 10707.

515.2

Elektrisch materieel dat deel uitmaakt van stroomketens met verschillende spanningen en/of frequenties moet zo van elkaar zijn gescheiden dat wederzijdse schadelijke beïnvloeding is voorkomen.