Toelichtingen bij hoofdstuk 51

Toelichting bij 510.1

Het bepaalde houdt tevens in dat rekening wordt gehouden met:

Voor de gebruikte IP-coderingen zie bijlage NL32-A.

Toelichting bij 511.1

Onder internationale normen worden verstaan:

Aangenomen mag worden dat voldaan is aan de Nederlandse wetgeving indien elektrisch materieel is toegepast dat voldoet aan de desbetreffende normen.

Toelichting bij 512.1.1

Voor bepaald materieel moet rekening worden gehouden met de hoogste en/of laagste spanning die tijdens normaal bedrijf mag worden verwacht.

Toelichting bij 512.2

Volgens de CENELEC is het bepaalde in 512.2.1 tot en met 512.2.4 slechts informatief.
Landen die dat wensen kunnen deze bepalingen normatief verklaren.
In Nederland is besloten dat het bepaalde in 512.2.1 tot en met 512.2.4 normatief van kracht is.

In bijlage CA32 zijn de tabellen uit IEC-hoofdstuk 32 en IEC-tabel 51A geïntegreerd in één tabel.

Toelichting bij 512.2.1

Onder normale omstandigheden gelden de volgende codes:

Toelichting bij 512.2.2

Aanvullende maatregelen mogen de werking van het materieel niet nadelig beïnvloeden.

Toelichting bij 512.2.4

Bij de keuze van elektrisch materieel in overeenstemming met de uitwendige invloeden moet rekening worden gehouden met de betrouwbare werking, alsmede het waarborgen van de veiligheidsmaatregelen overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken 41 tot en met 46.

Toelichting bij 513.1

Lasdozen, trekdozen, klemmendozen en dergelijke moeten derhalve behoorlijk toegankelijk zijn.

Bijzondere aandacht verdient bijvoorbeeld een juiste opstelling van mespatroonhouders. Deze moeten zo zijn aangebracht dan wel ten opzichte van elkaar zijn afgeschermd dat bij het uitnemen en inzetten van de mespatronen geen gevaar voor het maken van kortsluiting of aardsluiting bestaat.

De toegankelijkheid mag dus ook niet teniet worden gedaan door latere wijzigingen.

Toelichting bij 514.1

Voor nadere bepalingen betrekking hebbend op schema's en tekeningen zie deel 8.
Voor opschriftsymbolen zie NPR 5153.

Toelichting bij 514.3.1

Zie ook HD 308 S2.

Hieronder zijn enkele bepalingen uit NEN 2446 overgenomen.
Als kleur-identificatie wordt gebruikt moeten blanke geleiders die als nul worden gebruikt als volgt blauw zijn gemarkeerd:

  1. over de gehele lengte of
  2. met een 15 mm tot 100 mm brede streep
    1. in elk compartiment,
    2. in elke eenheid en
    3. op elke toegankelijke plaats.

Blanke geleiders die worden gebruikt als beschermingsleiding moeten met even brede, dicht tegen elkaar liggende geel-en-groene strepen zijn gekleurd. De kleuren moeten met een 15 mm tot 100 mm brede streep zijn aangebracht:

  1. over de gehele lengte of
  2. indien niet over de gehele lengte dan wel
    1. in elk compartiment,
    2. in elke eenheid en
    3. op elke toegankelijke plaats.

Indien kleefband wordt gebruikt voor kleur-identificatie van beschermingsleidingen moet twee-kleurig band worden toegepast.

Toelichting bij 514.3.2

De CENELEC laat de keuze uit drie mogelijkheden. In Nederland is besloten alleen deze variant toe te laten.

Toelichting bij 514.5.1

In dit grondschema behoeven de eindgroepen niet te zijn weergegeven.

Toelichting bij 514.5.2

NEN 5152 is gebaseerd op IEC 617.